Hiërarchisch Frankrijk

Nu is zelfs JC van zijn paard gevallen. Hij beweert dat het kwam doordat zijn paard schrok van de plotseling opduikende herdershond van het oudere kunstenaarsechtpaar, langs wiens terrein hij stapte met zijn paard. Maar volgens de vrouw van het koppel kwam het doordat zij – ze lopen graag in hun blote kont op hun terrein – in haar eigen, fraai allitererende woorden ‘met trillende tieten op de tractor zat’. Of het paard dan wel de ruiter daardoor van streek raakte, is niet geheel duidelijk. Hoe het ook zij, het voorval leverde JC drie gebroken ribben en een barst in zijn ego op. 

Van je paard vallen gebeurt hier nogal eens. Het is mij al een paar keer overkomen met Max, mijn prachtige grote zwarte Fries. De laatste keer was de val zo heftig dat ik een behoorlijke mate van terughoudendheid heb ontwikkeld. Eufemisme voor angst. Nog net geen dwarslaesie maar wel een jaar lang last van mijn ribben. Zelfs een volleerd ruiter als Caroline valt af en toe van onze onberekenbare Max. De eerste keer was het mijn schuld. We maakten samen een tochtje in de bossen hier, en ik was toe aan een sanitaire stop. Caroline bleef op Max zitten, terwijl ik van Théos afsteeg en de bosjes opzocht. Toen ik er even later met een opgewekte kreet opgelucht weer uitkwam, schrok Max zich de pleuris en stoof ervandoor, terwijl Caroline achterover werd gelanceerd. Enfin, laten we het daar maar niet over hebben. 

JC staat voor Jean-Claude, de steenrijke eigenaar van de paardenranch hier. Een jaar of vijf terug kocht hij hier 280 hectaren grond, nadat hij zijn goedlopende IT-bedrijf had verkocht, om zijn droom waar te maken. Paarden fokken en trainen. JC en zijn vrouw Louise waren het avontuur samen begonnen met Fabian, een uitstekende en vriendelijke paardentrainer. De eerste tijd was alles leuk en nieuw. Maar al snel kondigden de eerste haarscheurtjes in het romantische verhaal zich aan. Op een ijskoude winterdag liepen we langs de bevroren meertjes naar onze vriend Gérard die ons had uitgenodigd om een galette, een taartje, te komen eten bij de thee. Hij had ook Fabian en zijn vrouw gevraagd. Gérard had zijn best gedaan: twee soorten taart en twee soorten koekjes gebakken. En ze waren dit keer zomaar allemaal goed gelukt. 

Toen ik Fabian vroeg hoe het ging op de paardenranch, mompelde hij dat hij het druk had. Veel paarden zadelmak te maken en te trainen. Er was een tweede werknemer aangenomen die zich vooral met het onderhoud van de paardenweiden bezighield. “Dus het gaat goed met het bedrijf?”, vroeg ik enthousiast. Zijn gezicht drukte een onmiskenbare desinteresse uit. Hij zag de verbazing op mijn gezicht en begon met tegenzin te vertellen. Dat hij het steeds moeilijker vond om met JC samen te werken, zijn baas. Die was veel te wisselend van humeur, de ene dag heel vrolijk en de volgende opeens enorm chagrijnig. Tegen klanten deed hij altijd heel vriendelijk, maar het was schijn. Zodra ze weg waren, verdween de glimlach en liet hij blijken zich niets van hen aan te trekken. Fabian kwam los: “Hij sproeide gisteren om zes uur ’s middags de bak, waarop ik zei dat hij dat beter niet kon doen, want het zou opvriezen. Gepikeerd riep hij: “Het is toch mijn zand!” Waarop ik zei dat zijn klanten dan de volgende dag niet konden rijden in de bak. “Dat is dan hun probleem!”, en hij liep boos weg.” Enfin, Fabian zag het niet meer zitten. “Ik ben 48 jaar, ik hoef me dat toch niet meer allemaal aan te laten leunen!”, verzuchtte hij. Hij was al om zich heen aan het kijken naar ander werk. 

We hoorden het met gemengde gevoelens aan. Het leek zo idyllisch allemaal. We hadden ons al eens verbaasd over hoe weinig Fabian mee mocht denken over het bedrijf. Er was één baas en dat was JC. Hij liet zich niets gelegen liggen aan zijn paar werknemers. Dat past overigens wel in ons bredere beeld van de Franse werkcultuur. Toen ik hier onlangs in het ziekenhuis lag viel me direct de strikt hiërarchische verhouding op tussen de artsen en het verplegend personeel. Die laatste lagen zowat op hun knieën als de arts binnenkwam. En dat is geen uitzondering. In veel sectoren in Frankrijk is sprake van een autoritaire, hiërarchische bedrijfscultuur. Werknemers hebben geen inspraak, mogen niet meedenken over beleid, worden als pionnen behandeld, en voelen zich niet gewaardeerd.

Eind vorig jaar werd de voormalige directeur van France Télécom, een van de grootste Franse bedrijven (nu Orange) en twee ondergeschikten veroordeeld voor ‘institutionele morele intimidatie’. De directeur werd veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf en kreeg een boete van 15.000 euro opgelegd, net als zijn vicedirecteur en de toenmalige directeur personeelszaken. Het strafhof in Parijs vond dat de drie verantwoordelijk waren voor het creëren van een sfeer van angst tijdens een bedrijfsherstructurering, die direct leidde tot de zelfmoorden en pogingen tot zelfmoord van zo’n 35 werknemers. Een baanbrekende uitspraak in een land waar slechts 35% van de geënquêteerde werknemers (in een onderzoek van Eurostat) aangaf dat ze waardering kregen voor het werk dat ze deden, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Deense werknemers (85%) of Britten (70%). Almachtige, incompetente, onmenselijke en onprofessionele managers en het ontbreken van een democratische dialoog. Ziedaar een recept voor de vele werkgerelateerde zelfmoorden.

De spanning tussen managers en werknemers heeft ook te maken met de grote kloof die er in Frankrijk is tussen hoog- en laagopgeleiden. Het onderwijs speelt daar een rol in. Op school worden de leerlingen namelijk blootgesteld aan een (in Nederlandse ogen) waanzinnige competitie en selectie. Onze vriend Gérard vertelde eens nietsvermoedend hoe zijn dochter Nathalie – ze deed een soort HBO-opleiding op het gebied van vormgeven van animaties – het deed op school: “Oui, het gaat beter de laatste tijd. Ze is van het 25e percentiel opgeklommen naar het 40e.” Het duurde even voor ik begreep wat hij hier zei. Er werd elk kwartaal, zo begreep ik, een ranglijst gepresenteerd met daarop de volgorde van de leerlingen qua prestaties. Nathalie zat in het begin voortdurend rond het 25epercentiel, hetgeen wil zeggen dat er zo’n driekwart van de leerlingen het beter deden dan zij. Nu dus nog maar zestig procent. Moet je voorstellen wat dat doet met de minder getalenteerde leerlingen! Ik liet Gérard mijn verbijstering blijken, maar die kwam totaal niet bij hem binnen. Het was de gewoonste zaak van de wereld. “Dat gaat altijd zo hier.” 

Het Franse onderwijssysteem is één grote selectiemolen die de Franse wetenschappelijke en bestuurlijke elite op moet leveren. Leo Prick haalde in zijn boekje Van Frankrijk móet je houden de Nederlandse hoogleraar natuurkunde Ad Lagendijk aan, die een periode in Parijs aan het Institut Langevin als visiting professor verbonden was. Op de vraag op welke universiteit je het beste natuurkunde kunt studeren, was zijn verrassende antwoord niet Harvard of MIT, maar Parijs. “Na de middelbare school volgen geschikte leerlingen de veeleisende classes préparatoires. Een zwaar landelijk examen leidt tot één nationale rangschikking. De top mag naar de beste scholen. En die bevinden zich in Parijs (…).” En niet alleen voor de hogere opleidingen, maar ook voor allerlei banen bij de overheid worden de ambtenaren geselecteerd door middel van een landelijk, vergelijkend examen, het concours. Arme kinderen, arme jongeren, arme werknemers. 

Akkoord, misschien dat we in Nederland de lat wel erg laag leggen als het gaat om de prestaties van onze kinderen, en elke kleuter die met een tekening aankomt bedelven met ongemeende complimentjes, maar dit is wel het andere uiterste. Ik herinner me nog mijn ongemak toen mijn meester in de vierde klas van de lagere school – we spreken nu over 1962 – een bizar systeem had bedacht om zijn leerlingen te motiveren. Hoog op de muren van het klaslokaal had hij van kartonnen stroken een soort baan gemaakt, waarin uit papier geknipte racefietsjes werden bevestigd. Ieder fietsje stelde een leerling voor. Ze begonnen in het begin van het jaar allemaal aan het begin van de baan. Maar bij elke tien die een leerling haalde schoof zijn fietsje (het was een jongensschool) een stukje op. Het was de Tour de France in ons klaslokaal. Ik was samen met Jan van der Velde de beste van de klas en scoorde alsmaar tienen voor dictees en dergelijke. Jan en ik reden het hele jaar dan ook fier op kop. Maar zoals gezegd, het ongemak was er toen al: wat doet dat allemaal wel niet met de achterblijvers? Dat is echter bijna zestig jaar geleden! En hier is het nog dagelijkse praktijk. 

Inmiddels heeft Fabian ontslag genomen. Hij worstelde er enorm mee, maar op een dag trok hij de stoute schoenen aan en vertelde JC plompverloren dat hij ermee ophield. Een keiharde tirade volgde, die tot in Bordeaux te horen moet zijn geweest. Waarschijnlijk had nog nooit iemand JC vertelt dat hij geen goede patron was. Sinds dat moment is het oorlog tussen die twee gezinnen. Fabian doet hetzelfde werk, maar nu bij een vriendelijke baas, van wie hij de tractor mag lenen en die hem helpt als er op zijn terrein gehooid moet worden. Zo zie je maar, dat bestaat hier ook. En Nathalie is ondanks haar matige percentielscore gewoon afgestudeerd en vond een baan bij een productiemaatschappij in Angoulême, de Franse hoofdstad van de animatiefilm en het stripverhaal. Ze tekent smurfen. Niet alles, maar veel komt goed.