Saartje

Ik was denk ik een jaar of zeven toen ik – we hadden destijds nog winters – tijdens een sneeuwballengevecht met mijn zussen in de Rivierenbuurt in Amsterdam een sneeuwbal wilde maken en met mijn kleine handjes de sneeuw van het trottoir graaide. Vervolgens kneep ik er stevig in om er een goede harde bal van te maken. Opeens kleurden mijn handen bruin en gulpte er tussen mijn vingers een hondendrol onder de sneeuw vandaan. Sindsdien heb ik nooit veel met honden gehad. Maar een kleine vijf jaar geleden werd het toch opeens tijd voor een hond. Wat het nu precies veroorzaakte, weet ik ook niet meer. Op een dag zei ik tegen Caroline: “Als ik met pensioen ga, wil ik een hond”. Met zoiets moet je oppassen bij haar, want voor ik het wist kwamen er vervolgens elke dag foto’s van verbijsterend innemende puppy’s voorbij. Ik had geen idee waar ik aan begon.

“Als we dan ooit een hond nemen, dan wil ik wel een kortharige hond, want dat scheelt qua rommel in huis”, zei ze opeens een paar weken na mijn terloopse opmerking. Daar had ik nog niet over nagedacht, het was immers nog ver weg, dat pensioen. Nog weer wat weken verder: “Ik hou niet van honden die met hun staart omhoog lopen, dat vind ik een beetje onsmakelijk”. Ook dat leek me een prima uitgangspunt. Enfin, het was eigenlijk al snel duidelijk: het zou een Labrador moeten worden. Kortharig, een laaghangende staart en een echte mensenhond. Caroline wilde bruin, ik liever zwart. Maar het geval wilde dat ik nog helemaal niet met pensioen was of ging. Dat kon nog weleens een paar jaar duren, if ever.

Tot ik bedacht dat ik eigenlijk wel minder wilde werken. Minder hard en minder uren per week. Bovendien wilden we eigenlijk ook meer en langer in Frankrijk zijn. En dat kon zo langzamerhand alleen maar als we allebei daadwerkelijk onze werkomvang drastisch terug zouden brengen. Zo kwam de uitdrukking ‘de hond als breekijzer’ ons leven binnen. Als je eenmaal een hond hebt dan zal je, of je wil of niet, elke dag met hem of haar moeten wandelen. En kun je niet alle dagen van huis zijn voor werkafspraken. Een hond is een gezelschapsdier. Bovendien is het voor een hond veel en veel leuker op het platteland in Frankrijk, dus ja, dan moeten we daar toch echt vaker en langer zijn. Een hond als breekijzer voor een ander leven. De aankoop van een hond was plotseling een stuk dichterbij gekomen.

Al snel zocht Caroline – dit was blijkbaar meer haar taak – contact met fokkers. Niet zomaar fokkers, maar dan toch wel door de Nederlandse Labradorvereniging goedgekeurde fokkers. Logischerwijs eindigde die zoektocht bij een fokster in de buurt van Maastricht. Er was een nest op komst en we waren er bijtijds bij. Via Facebook volgden we filmpjes van de geboorte en van de eerste beweginkjes van de negen wurmpjes. Vier zwart en vijf bruin. 

Een jongen of een meisje, dat was nu de volgende vraag. Een jongen, leek mij. Ik had ook al een naam: Willem. Kwam geloof ik door Kees van Kooten die weleens anekdotes over zijn hond Willem had opgetekend. Het contact met een fokster moet je echter niet onderschatten. Een hond koop je niet zomaar. Tijdens de eerste telefoontjes werd er wederzijds wat afgetast. Op een zeker moment vroeg de fokster wat we zouden willen, een reu of een teef. Een reu, zeiden wij. De fokster dacht van niet. “Volgens mij past een teefje beter bij jullie”, zei ze. 

En toen trokken we op een dag naar Maastricht. We konden komen kijken naar de puppy’s die inmiddels vier weken oud waren, om ze – dat was althans onze verwachting – te beoordelen en een keuze te maken. Dat bleek echter geenszins het scenario van onze fokster: het waren wij die werden beoordeeld. Aan de eettafel volgde een heus examen. “Op tweehoog in de stad een hond?” “Jullie werken nog allebei?” “Gladde vloerbedekking?” Op alle fronten gaven we de verkeerde antwoorden. Maar waar het nu precies door kwam – ik denk de charme van Caroline, die is wel vaker van pas gekomen als het erop aankwam – op de een of andere manier slaagden we desalniettemin voor het examen en gingen we opeens over tot het bestuderen van de waanzinnig vertederende piepkleine hondjes. 

Van de negen waren er drie zwarte teefjes, dus een van die drie zou het moeten worden. De fokster maakte weliswaar nog even duidelijk dat de keus niet aan ons maar aan haar was, maar toch. Een van de drie lag de hele tijd op haar rug te slapen. Die viel af. Leek me later een saaie hond worden. Dan was er een die een beetje een dik hoofdje had, maar wel lekker actief. En de derde was een piepklein mormeltje dat haar uiterste best deed om onze aandacht te krijgen. Ze klom over de rand van de bak waar ze in zat, sprong in mijn hand, beet er met haar scherpe tandjes in, likte aan mijn vingers en maakte piepende geluidjes als we haar even geen aandacht gaven. De fokster vond haar wat druk, ze dacht dat ze klem gezeten had tijdens de bevalling. Toen we afscheid namen vroeg ze terloops: “En, hebben jullie een voorkeur misschien?” “Doe die kleine drukke maar, als het aan mij ligt”, zei ik. Een paar weken later konden we haar ophalen. We noemden haar Saartje.

Saartje bleek een enthousiast hondje. Vooral qua eten. Ze had altijd honger en at werkelijk alles op. Niet alleen etenswaren, maar alles wat ze maar op straat of in huis tegenkwam. Zo slokte ze tijdens een strandwandeling een enorme door het zeewater tot een fraai ei gepolijste steen naar binnen. Die vervolgens in haar darmpjes bleek te zijn blijven steken. Na een paar dagen kotsen en een röntgenfoto bij de dierenarts, bleek ze in levensgevaar, en moesten we haar met spoed naar een kliniek rijden, waar ze onmiddellijk geopereerd werd.

Toen ze weer thuis was heeft ze een week met een soort jurkje aan gelopen, om te voorkomen dat ze aan de wond ging likken. De dag nadat ze daarvan bevrijd was, at ze een enorme gele vaatdoek op, en begon alles weer opnieuw. Weer een röntgenfoto en weer naar de kliniek, waar de chirurg het niet zo’n goed idee vond om haar direct weer open te snijden. Ze bleef er een nacht en kreeg spul om zichzelf leeg te kotsen. De rest kwam er in de dagen daarna van achteren uit. Telkens als ik haar op straat uitliet, klonken de kreten van walging van de omstanders als ze zagen wat Saar op het trottoir achterliet aan gele brij. Ongemakkelijk, voor álle partijen.

Ze werd groter en zo ook haar darmpjes. Er bleef minder gauw iets steken. Maar toen begon ze opeens af en toe te hinken. In het begin nauwelijks merkbaar, maar gaandeweg steeds duidelijker. Er was iets met haar linker achterpoot. Na verloop van tijd toch maar weer naar onze dierenarts in Amsterdam. Opnieuw een foto. Ze twijfelde en wilde de mening van de orthopeed horen, maar in die tussentijd reisden we alweer af naar Frankrijk. Een paar dagen later belde ze de uitslag door: de orthopeed dacht dat de knieband gescheurd is en zag vocht en artrose in het gewricht. Hun advies was ontstekingsremmers te kopen en heel kalm aan te doen met haar, tot we over vijf weken weer terug waren in Nederland. Het werd er hier echter niet beter op, integendeel, eerder slechter. En dus besloten we met enige aarzeling om toch maar een afspraak met de dierenarts hier te maken, in Saint-Yrieix. Dezelfde die destijds ook Max, onze hengst, gecastreerd hadden. Hier op ons terrein. Ik zie de ballen nog liggen, achteloos achtergelaten in een smoezelige emmer. 

Mais oui, dat doen we hier wekelijks hoor. We snijden een stuk van een pees van de grote dijbeenspier los, leggen dat over het gewricht en zetten het onder haar knie vast. We gebruiken dat eigenlijk als een nieuwe knieband.” Hoewel hij niet de veearts was die Max had gecastreerd, en er ook wat diervriendelijker uitzag, klonk hij toch wel als een soort dokter Pol, zeg maar. Toch anders dan onze luxe dierenarts in Amsterdam-Zuid. Maar desondanks hadden we er wel vertrouwen in. “Laat haar maar gelijk hier”, zei dokter Pol en met haar hoofd omlaag sjokte Saar met hem mee op weg naar het slagveld. Net een zwaar gemoed liepen de ongeruste ouders naar buiten, de kille duisternis in.

Enfin, het kwam allemaal weer goed met Saar. Na een paar maanden revalidatie, inclusief aquajogging, liep ze weer met ons mee de heuvels in. Tot een paar dagen geleden. Gaandeweg die dag merkten we dat er iets met haar was. Ze gaf ’s middags over, haar hele lunch kwam er weer uit. Nou gebeurt dat wel vaker, maar ’s avonds werd haar gedrag vreemder. Ze had duidelijk pijn in haar buik. Ze likte zichzelf daar de hele tijd. En kroop telkens onder een stoel of onder onze benen, iets dat ze doet als ze pijn heeft, bescherming zoekend. Het werd almaar erger. Haar avondeten kwam er ook weer uit, en vervolgens begon ze te trillen en enorm te hijgen. Ze was duidelijk heel ziek. 

’s Avonds laat belden we toch maar de dienstdoende dierenarts, want we zagen ons zo de nacht niet ingaan. Maar hij stelde ons op de een of andere manier gerust en zo kwam het dat we toch maar naar bed gingen en Saar aan haar lijden overlieten. De nacht was echter verschrikkelijk. Ze kreunde en piepte, draaide almaar rondjes, kon nergens liggen en trilde als een gek. We namen haar maar op bed, waar ze de hele nacht radeloos doorging met rondjes draaien, af en toe trillend even liggen, weer opstaan en draaien. Arme Saar, ze moest uitgeput zijn. Wij ook natuurlijk, maar ze had duidelijk pijn. 

De volgende ochtend om acht uur stapten we in de auto om naar de dierenarts te scheuren. En het buitengewone is dat Saar, waar ze normaal nooit in de auto wil en er altijd sloompjes, met lichte tegenzin naar toe drentelt, nu mij voor ging en bijna naar de auto holde en voor de achterklep ging zitten wachten. Alsof ze begreep wat er ging (moest) gebeuren. Na ons verhaal gedaan te hebben lieten we haar achter bij de dierenarts voor onderzoek, een röntgenfoto en echo. 

Na een uurtje belde hij op met het vonnis: ze had (weer) een steen opgegeten. Die zat inmiddels aan het uiteinde van haar darmen klem en moest er onmiddellijk uit gehaald worden. Opnieuw een operatie. Aan het einde van de dag belde hij nogmaals om te melden dat de operatie wel goed was gegaan, maar dat het wel een zware ingreep was geweest. De steen bleek niet van het soort als het gladgepolijste ei van een paar jaar terug, die met een ‘simpel’ sneetje uit de darm kon worden gehaald. Deze caillou was vier centimeter groot en als alle keien hier met scherpe randjes rondom. Hij had de darm al behoorlijk beschadigd. Dus had onze dokter Pol een stuk van tien centimeter van haar darm weg moeten halen. Ze hielden haar een paar dagen daar om te zien of alles weer naar behoren zou gaan functioneren. 

Ongerust als we waren belden we elke dag even om te vragen hoe het met haar ging, enge complicaties waren niet uitgesloten. Maar na twee dagen wachten klonk door de telefoon het verlossende woord, we mochten haar op komen halen. Als iemand mij tien jaar geleden had voorspeld dat de tranen mij op dat moment in de ogen zouden schieten, dan had ik hem voor een gekkie versleten.