De perfecte kopbal van Henk Groot

We hadden net een lange wandeling gemaakt in de duinen bij Schoorl en zaten met twee uitgeputte honden aan onze voeten aan de koffie in het restaurant van het bezoekerscentrum. Een groep bejaarden kwam binnen, onder leiding van een energieke begeleidster. Ze had duidelijk de wind eronder en commandeerde iedereen met luide stem in hun stoel aan de grote tafel. Allemaal dames op één na. Tot mijn verbijstering zag ik dat de enige man in het gezelschap Henk Groot was. Een scherpe herinnering aan mijn voetbaljeugd drong zich aan mij op. Ik moet een jaar of veertien zijn geweest.

Ik groeide op in Amsterdam, eerst in de Pijp en later in de Rivierenbuurt. Voetbal was mijn leven. Ik deed bijna niets anders. Op weg naar school, in de pauze op het beschutte schoolplein, na schooltijd op het plein voor de Vredeskerk, net zo lang tot mijn moeder me kwam halen. Ik spaarde de plakplaatjes van spelers die je kreeg bij de kauwgum van de groenteboer op de hoek van de Scheldestraat. Luisterde naar de radio, naar de stem van Leo Pagano, als er een interland tussen Nederland en België werd gespeeld. En ging samen met mijn vader naar het Olympisch Stadion. Voor mij bleef het nog even bij voetbal op straat, want in die tijd mocht je pas op je tiende op een voetbalclub. En dus duurde het tot 28 mei 1963 tot ik op mijn verjaardag het tenue van The Unity kreeg, een nu niet meer bestaande club die speelde aan de rand van het Amsterdamse Bos. Een prachtig klassiek tenue: een shirt met verticale rode en witte strepen, een zwarte broek en rode kousen met een witte band. Het shirt was dik en stijf, de rode en witte banen nog gewoon aan elkaar genaaid. Het echte voetballeven kon beginnen. 

Als Amsterdams jongetje was ik natuurlijk gek van Ajax. Helaas werd het Europese voetbal van toen volledig gedomineerd door een paar clubs uit Spanje, Portugal en Italië: Real Madrid, Benfica, Internazionale en AC Milan. Maar kan het mooier voor een Amsterdams jochie? In 1965 was Rinus Michels als trainer door Ajax aangetrokken en onder zijn leiding gebeurde het wonder. Ajax ging opeens meedoen in Europa. En ik maakte het mee. Michels zorgde ervoor dat Ajax professioneel ging trainen, acht keer in de week. De spelers werden fullprof. Klaas Nuninga moest er zijn baan als onderwijzer voor opgeven. De tijd van plezier op het veld was voorbij. Maar het wierp zijn vruchten af.  Al in 1966 versloeg Ajax in de beroemde mistwedstrijd in het Olympisch Stadion in Amsterdam een van de grote favorieten van het toernooi, Liverpool, met 5-1. Natuurlijk was Rinus Michels de architect van het succes, maar bij Ajax speelde ook een tenger jongetje van 19 mee, Johan Cruyff. Het is moeilijk te duiden hoe groot zijn rol toen al was in het spel van Ajax. Waarschijnlijk groot. Maar hoe het ook zij, het wonder was op komst, Ajax kwam eraan. Ik was dertien en was erbij.

Ajax-Liverpool, 7 december 1966, Olympisch Stadion Amsterdam

Een jaar later – en nu komen we bij Henk Groot – speelde Ajax in de eerste ronde van de Europa Cup tegen Real Madrid, de absolute top in Europa, met spelers als Di Stéfano, Puskás en Gento. Henk Groot was heel lang de spits van Ajax, speelde even twee seizoenen voor Feijenoord, maar was in 1965 door Rinus Michels teruggehaald naar Ajax. Daar werd hij een soort ‘nummer 10’, een aanvallende middenvelder. Hij was toen al wat op leeftijd en zou mede door een blessure de gouden jaren van Ajax niet meer meemaken. En dus spreekt zijn naam niet zo tot de verbeelding als die van Keizer, Cruyff of Swart. Onterecht. Een gave technicus, een neusje voor doelpunten. Hij maakte er in het seizoen 60/61 maar liefst 41. Daarmee staat hij in het rijtje met Lionel Messi en Gerd Müller. 

Henk Groot linksonder – 23 april 1967 – Stadion De Meer Amsterdam

Henk Groot was vooral heel goed in koppen. Over de techniek van het koppen lees je niet zoveel meer. Doelpunten die vandaag de dag met het hoofd gemaakt worden, komen meestal voort uit corners, en worden voorafgegaan door een woest gevecht tussen aan elkaar trekkende reuzen. Echt koppen kun je het niet noemen, eerder ‘knikken’: het voorhoofd wordt tegen de indraaiende bal geduwd richting doel. De klassieke koptechniek werd op 11 oktober 1967 gedemonstreerd door Henk Groot, in die bewuste wedstrijd van Ajax in de eerste ronde van de Europa Cup tegen Real Madrid. 

Het was een zachte najaarsavond toen Ajax in Madrid aantrad voor de terugwedstrijd tegen Real Madrid. Ik zat voor de televisie samen met mijn vader. De ambiance kon niet mooier, een uitverkocht Bernabéu Stadion, 120.000 toeschouwers. Real had Ajax in Amsterdam op 1-1 gehouden en het publiek en de gehele sportpers verwachtte een simpele overwinning van de grootmacht op de dreumes uit Amsterdam. Het liep anders. Mede dankzij Henk Groot.

Ajax kwam weliswaar met 1-0 achter na een doelpunt van Gento, maar begon toen opeens te voetballen. Real kwam er niet meer aan te pas. Al na tien minuten kwam de beloning. Uit een vrije trap van Sjaak Swart daalde de bal neer op de rand van het doelgebied, waar Henk Groot met een perfecte timing naar de bal klom, met zijn lichaam en hoofd dwars op het doel naar de aanzeilende bal gericht. Precies op het moment van raken, draaide hij zijn hoofd met een zwiep 45 graden naar links, waardoor de bal een enorme snelheid meekreeg en snoeihard naar de bovenhoek werd gestuurd. Ajax stond weer gelijk. In de verlenging leek Ajax op weg naar een sensatie, maar Cruyff miste een droom van een kans, waarna Veloso uiteindelijk toch de 2-1 maakte, waardoor Ajax was uitgeschakeld. 

Madrid, 11 oktober 1967 – Bernabéu Stadion

Allemaal uitstel, zo zou blijken. Twee jaar later stond Ajax in de finale tegen AC Milan (4-1 verlies), om nog eens twee jaar later de Europa Cup te winnen. En de twee daaropvolgende jaren ook. Het beste team van de wereld. Henk Groot maakte het grote succes net niet meer mee.

Ik liep naar zijn tafel en sprak hem aan. Hij bleek vooral bezig te zijn met de koffiekan. “Bent u Henk Groot?”, vroeg ik. “Ja-aa, dat ben ik”, antwoordde hij verbaasd. En met zijn goedmoedige ogen in zijn Zaanse ronde hoofd keek hij mij wat glazig aan en vroeg gelijk enigszins dwingend: “Kan jij de koffiekan even zoeken?” Dat wilde ik wel. Maar ik vertelde hem eerst dat ik nog vaak terugdacht aan zijn gedenkwaardige kopbal op die avond in Madrid. “En wie ben jij dan?”, vroeg hij. “Nou, gewoon een Amsterdammer”. 

Ja, dat doelpunt had hij laatst nog wel eens gezien, zei hij vaag. Terwijl we zo nog even doorpraatten werd het mij langzamerhand duidelijk dat hij er niet helemaal meer bij was. Ik keek de tafel rond en zag toen pas dat eigenlijk alle oudjes vrij ver heen waren. Zo ook Henk Groot. Ze waren met de afdeling een dagje uit. Hij begon weer over de koffiekan. Ik ging maar op zoek, dat was het minste wat ik voor hem kon doen als dank voor die ene onvergetelijke herinnering als veertienjarig jochie. 

Voor wie de perfecte kopbal nog eens wil zien: